De dagpauwoog is duidelijk te herkennen aan de vier paarsblauwe oogvlekken op de bovenkant van de vleugels. De basiskleur van de vleugels is roestbruin/rood aan de bovenzijde en eenkleurig zwartbruin aan de onderzijde.
Spanwijdte: 5 tot 7 cm
De dagpauwoog komt in heel Europa voor met uitzondering van Noord-Scandinavië. Deze soort is vooral te vinden in graslanden, bloemvelden en bosranden, maar ook in tuinen, vooral als er planten als vlinderstruiken in staan. In gematigde streken brengt deze vlinder slechts één generatie per jaar voort, in warmere streken soms wel drie generaties. De dagpauwoog overwintert als volwassen vlinder op donkere, beschutte plekken.
In groepjes zet het wijfje eitjes (50 - 200 stuks) vrijwel uitsluitend op de grote brandnetel af, dat is de belangrijkste waardplant van de rups. Na ongeveer een week komen de rupsen uit, die van de brandnetelbladeren eten. Als een rups is gestopt met eten gaat ze zich verpoppen. Hierbij maakt ze een spinsel (cocon) om het lijf heen. In deze cocon verandert zich de rups in een vlinder. Na 2 tot 3 weken barst de pop open en kruipt de vlinder naar buiten.
Met open vleugels zijn de 'ogen' zichtbaar die bedoelt zijn om vijanden af te schrikken.
Met gesloten vleugels is hij goed gecamoufleerd, dit komt doordat de onderkant van zijn vleugels gelijken op een afgestorven blad.
Deze soort overwintert als volwassen vlinder.